top of page

Muurvoet - isolerend dragend metselwerk

Muurvoet - isolerend dragend metselwerk

1. Isolerend dragend metselwerk
2. Anticapillaire barrière
3. Akoestische isolatie
4. Plasticfolie
5. Cementering of luchtdichtheidsmembraan
6. Membraan met gelaste of gekleefde naden
7. Spouwdrainering
8. Eventuele anticapillaire barrière
9. Thermische isolatie
10. Schrijnwerk
11. Draagprofiel van het schrijnwerk
12. Isolerend bouwblok
13. Vensterdorpel

Het onderste spouwdraineringsmembraan wordt op de draagvloer of de fundering gelijmd (20) en over een verticale afstand van 100 à 150 mm tegen de fundering aangebracht. Het membraan wordt eveneens tegen de draagvloer opgetrokken. De naden worden gelijmd of gelast, terwijl men voor de binnen- en buitenhoeken eventueel zijn toevlucht kan nemen tot voorgevormde stukken. Een alternatieve aanpak bestaat erin om gebruik te maken van vloeibaar aangebrachte afdichtingsproducten. Om beschadiging tijdens de bouwfase te voorkomen, moet het membraan ter hoogte van de gevelopeningen beschermd worden.

Het horizontale membraan van de draagmuur moet ter hoogte van de plint in de binnenafwerking geïntegreerd zijn en mag niet overbrugd worden door de binnenbepleistering.

In de muur wordt er boven het niveau van het maaiveld een spouwdrainering voorzien om het spouwwater naar buiten af te voeren. Dit membraan kan tussen twee isolatielagen ingeklemd worden en hoeft niet doorgetrokken te worden tot aan de draagmuur. De isolatieplaten kunnen hiertoe recht of - beter nog - schuin afgesneden worden. Deze manier van werken verbetert de afvoer van het spouwwater, doch vereist extra aandacht om de goed sluitende plaatsing van de isolatieplaten te waarborgen.

Het membraan moet over een toereikende opstand beschikken om te voorkomen dat het door spouwafval overbrugd zou worden. Wanneer de membranen aangebracht zijn met een helling naar buiten toe (21), dan kunnen de naden ofwel overlappend (over minstens 150 mm) uitgevoerd worden, dan wel gelijmd of gelast worden (in dit laatste geval moeten de membranen niet per se hellend uitgevoerd zijn). Men kan eventueel ook zijn toevlucht nemen tot voorgevormde hoekstukken. Boven het membraan worden er in het gevelmetselwerk open stootvoegen voorzien (minstens één voeg per meter) die tot op de spouwdrainering vrijgemaakt zijn (ook de lintvoeg moet onderbroken worden) en niet door latere verhardingen/aanaardingen afgedicht mogen worden. Soms wordt er in het gevelmetselwerk boven de open stootvoegen nog een extra membraan aangebracht, om te voorkomen dat de bakstenen langdurig donker zouden verkleuren door capillair vocht en om uitbloeiingen aan de voet van de gevel tegen te gaan.

Ter verbetering van de luchtdichtheid kan er in de hoek tussen de draagvloer en het dragende metselwerk een membraan gelijmd worden dat opgetrokken wordt tegen de draagmuur (na het reinigen en ontstoffen van de ondergrond en de eventuele applicatie van een primer). Het inpleisterbare deel dient zich achter het niveau van de plint te bevinden.

Men zou eveneens zijn toevlucht kunnen nemen tot een vloeibaar aangebracht product (volgens de richtlijnen van de fabrikant) of tot een geschikte cementering. In dit laatste geval dient men rekening te houden met een zekere overdikte en dient men ter hoogte van de anticapillaire barrière achter de plint een uitsparing te voorzien om de overbrugging van het membraan te voorkomen. Soms wordt er enkel in de hoek (aansluiting vloer-wand) een afronding met mortel aangebracht, wat veronderstelt dat de verticale voegen tussen de metselstenen opgevuld zijn.

Wanneer er naderhand leidingen aangebracht worden in de muur, dan dient men erop toe te zien dat deze de prestaties van de detaillering niet in het gedrang brengen. Om vochtproblemen te vermijden, mogen er in de sleuven onder het anticapillaire membraan geen vochtgevoelige vulmiddelen gebruikt worden (wel cementmortel, geen gips). De toegepaste vulmiddelen mogen het anticapillaire membraan in geen geval overbruggen. Verder dient er op het einde van de werken een toereikende luchtdichtheid behaald te worden. Indien er gebruikgemaakt werd van luchtdichtheidsmembranen, vereist dit de toepassing van aangepaste hulpstukken en/of kleefband voor het doorvoeren van de leidingen. Vloeibaar aangebrachte producten worden bij voorkeur pas aangewend na de opvulling van de sleuven. Waar mogelijk, verplaatst men de nutsleidingen best naar de binnenwanden.

(20) Vermits deze aanhechting niet altijd bestand is tegen waterdruk, kan het - afhankelijk van de detaillering en de waterdichtheidseisen voor de kelder - noodzakelijk zijn om bijkomende maatregelen te treffen (bv. het voorzien van een drainering).

(21) Dit vereist dat ook de thermische isolatie schuin doorgesneden wordt.

bottom of page