top of page
Dakrand bij hellingen tussen 2 en 5 %. Opstand uit isolerend metselwerk. Bitumineuze afdichting.
1. Dragend metselwerk
2. Gevelmetselwerk
3. Spouwisolatie door gedeeltelijke vulling (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
4. Dakvloer
5. Opstand uit thermisch isolerend metselwerk
6. Hellingslaag
7. Dampscherm (zie TV 215, hoofdstuk 6)
8. Thermische isolatie (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
9. Afdichtingsmembraan
10. Spouwafdekking
11. Dakrandprofiel
12. Bitumenpasta
13. Afdichtingsmembraan
14. Ballastlaag
15. Bitunmineuze afdichtingsstrook
Recentelijk werden er een aantal schadegevallen vastgesteld aan de opstanden van platte daken, geïsoleerd met PU-platen (van diverse types en diverse fabrikanten). In het Buildwise-artikel 2022/02.04 wordt bij het gebruik van PU-dakisolatie als preventiemaatregel aanbevolen om de dakopstanden te verankeren aan de dakvloer.
De detailleringen in deze Technische Voorlichting zijn geldig voor de binnenklimaatklassen I tot en met III. Voor de binnenklimaatklasse IV is er doorgaans een bijkomende studie vereist, teneinde na te gaan of er geen inwendige condensatieproblemen kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk het geval wanneer er, zoal hier, gebruikgemaakt wordt van een thermische onderbreking of isolerend metselwerk in de dakopstand.
Men kan ervoor opteren om ofwel een strook bitumenafdichting (minimale dikte 3 mm) ofwel de onderlaag van een meerlaagse afdichting onder het dakrandprofiel te voorzien waarop vervolgens de dakafdichting gelast kan worden (tot op het profiel) (zie uitvoeringsdetail 79-1 van de TV 244).
Men kan ook kiezen om eerst de dakafdichting te plaatsen (die aanvullend mechanisch bevestigd wordt door het dakrandprofiel) en daarna een afdichtingsstrook aan te brengen op het profiel, zoals in dit geval.
Bij een meerlaagse bitumineuze afdichting kan het dakrandprofiel eveneens tussen de onder- en toplaag aangebracht worden. De opening tussen de bovenzijde van het profiel en de bitumineuze afdichting moet opgevuld worden met een bitumenpasta. Het is in de praktijk immers niet mogelijk om het membraan tot tegen het einde van het profiel te lassen (vervuiling van de bovenrand). Voor meer informatie omtrent de plaatsing van dakrandprofielen verwijzen we naar TV 244, § 6.4.1.2.
In deze fiche wordt de uitvoering van een eenlaagse bitumineuze afdichting weergegeven. Voor de uitvoeringsprincipes voor meerlaagse bitumineuze afdichtingen aan de opstanden verwijzen we naar § 5.4.1 in het algemene deel van de TV244.
Bij eenlaagse bitumineuze afdichtingen die afgewerkt zijn met leischilfers, wordt de overlapverbinding idealiter op de fabrieksmatig voorziene neutrale zone (zonder leischilfers) uitgevoerd. Wanneer dit om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk is, dient men in zones waar er een zeker risico op plasvorming bestaat veiligheidshalve een bijkomende strook onderlaag onder de overlapverbinding te voorzien.
bottom of page